Tieners

Hoogbegaafde tieners kunnen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs een aantal problemen ervaren:
– verveling
– geen of weinig aansluiting in de klas, navenante eenzaamheid
– de eerste onvoldoendes voor ‘leerwerk’, want totaal niet de vaardigheden voor ‘zelfstandig werken’ en management van eigen zaken
– ‘afstromen’, van gymnasium of vwo naar havo naar…

Verveling

Veel hoogbegaafde kinderen kijken, misschien al vanaf groep 6, uit naar het moment dat ze naar het voortgezet onderwijs mogen. Zij hebben de verwachting dat ze daar eindelijk kunnen ‘leren’ en meer zelf mogen bepalen. En dat valt vaak tegen. In de brugklas, zeker in het begin, wordt ook rustig opgebouwd om de ‘brugpiepers’ te laten wennen aan het systeem en de nieuwe indrukken. En ook na de gewenningsperiode blijft het tempo anders dan wat bij de hoogbegaafde leerling zou passen, net als op de basisschool. Bovendien is er de eerste tijd ook mogelijk wat herhaling van lesstof die op de basisschool werd aangeboden. Ook qua inhoud voldoet de lesstof daardoor soms niet aan de honger naar kennis en informatie van deze leerling. Dit terwijl het ‘leren’ -misschien in tegenstelling tot de basisschooltijd- niet persé vanzelf gaat. Er wordt een zelfredzaamheid en planning verwacht die ze nooit nodig hebben gehad, en de moeilijkheidsgraad/hoeveelheid leerwerk is ‘ineens’ wel toegenomen. Het komt daarom regelmatig voor dat rond de herfstvakantie de eerste tekenen van verveling, maar ook frustratie zichtbaar worden.

Weinig- of geen aansluiting in de klas

Ook binnen het voortgezet onderwijs is 2 à 3% van de leerlingen hoogbegaafd. Daarmee hebben zij bijna net zo weinig kans om ontwikkelingsgelijken in hun klas tegen te komen als op de basisschool. Natuurlijk lopen er op gymnasia en atheneums over het algemeen percentueel meer begaafde kinderen rond, maar dit moet dan nog steeds maar een zelfde type zijn als jij (zie ook ‘profielen van begaafde leerlingen’). Wanneer je toch al niet zo bij de groep hoort, misschien andere normen en waarden hebt en met andere dingen bezig bent dan de meeste klasgenoten, is het mogelijk dat de hoogbegaafde tiener geen goede aansluiting in de klas vindt. Contacten die er wel zijn, zijn bijvoorbeeld functioneel of weinig verdiepend. Engels met die, geschiedenis met die, sport met die, pauze doorbrengen met weer een ander. Per activiteit wordt een bijpassend persoon uitgezocht.

Het is voor leerlingen binnen de onderbouw van het voortgezet onderwijs doorgaans belangrijk om een eigen identiteitsontwikkeling door te gaan maken. Jongelui in deze leeftijd gaan zich losmaken van de ouder(s), zoeken een groep om ‘bij te horen’ of zich tenminste aan te kunnen meten in hun ontwikkeling. Normen en waarden van de ouders worden onderzocht of aan de kant geschoven. De groep bepaalt meer en meer de nieuwe normen en waarden, fungeert als spiegel voor de adolescent. Er zijn hoogbegaafde kinderen die veel moeite doen om bij de groep te horen, zich zeer sterk (ogenschijnlijk soms perfect) aanpassen. Ook al lijkt de betreffende leerling moeiteloos in de groep op te gaan of goed alleen te kunnen functioneren, soms is de eenzaamheid groot. Aanpassen zonder inzicht in het hoe en waarom brengt de vorming van eigen identiteit in het gedrang. Daarnaast zijn er ook die per definitie niet bij de groep ‘willen’ horen en hun eigen gang blijven gaan.

Onvoldoendes

Wanneer je nog nooit geleerd hebt om te leren (simpelweg omdat het niet echt hoefde), kan het zijn dat in de onderbouw de eerste onvoldoendes vallen. Het is dan zaak te leren ‘leren’. Want als je wel degelijk woordjes leert en dat leren levert net zo’n dikke onvoldoende op als het niet-leren, waarom zou hij of zij dan überhaupt nog aandacht besteden aan leerwerk. Dus: wat zijn de leerstrategieën die bij hen passen, hoe kan deze leerling het beste woordjes leren, tijd indelen, samenvattingen maken, enzovoort. En, last but not least, zij moeten inzicht krijgen in wat er van hen verlangd wordt qua verwerking van lesstof en antwoorden op toetsmomenten. Hoe háál je een toets, in plaats van enkel in discussie te gaan met/over de vraagstelling?

Leerproblemen

Het kan zijn dat een leerling behalve hoogbegaafd, ook dyslectisch en/of beelddenker is, maar dat dat op de basisschool niet werd gesignaleerd. Of dat er wel mogelijke dyslexie gesignaleerd werd maar ‘het er niet uit kwam’ bij het onderzoek. Een aantal van de hoogbegaafde kinderen is namelijk heel goed in staat om dergelijke leerproblemen te compenseren met hun intelligentie en intuïtief logisch redeneren. Pas als er veel meer vakken (met name verschillende talen) aangeboden worden, wordt zichtbaar dat er een leerprobleem is. Het is belangrijk dan met school in gesprek te gaan over welke aanpassingen mogelijk zijn, met of zonder die dyslexieverklaring. Beelddenken heeft nog een wat ongemakkelijke positie binnen het onderwijs, en al helemaal in het voortgezet onderwijs. Beelddenkers hebben een dermate andere manier van leren, dat zij op deze leeftijd overigens ook zelf moeten leren hoe ze het beste het talige onderwijs kunnen omzetten naar hun eigen leermogelijkheden.

Afstromen

Door onder andere bovengenoemde oorzaken is het mogelijk dat hoogbegaafde kinderen blijven zitten op de middelbare school. Ook komt het geregeld voor dat zij van hogere (wetenschappelijke) onderwijsniveaus langzaam maar zeker afzakken; vwo, havo en vervolgens vmbo. Het is niet gezegd dat ieder begaafd kind het beste tot zijn recht komt op een categoraal gymnasium, maar qua belevingswereld, interesses en verrijkingsmogelijkheden passen de meesten ook niet op het vmbo. Het is vooral belangrijk dat de keuze voor het onderwijsniveau gemaakt wordt op basis van de juiste argumenten, niet enkel omdat de leerling ‘niet voldaan heeft aan de toelatings- of overgangscriteria’. Het is zaak dan in te grijpen: te praten met de begeleiders op school en de hoogbegaafde leerling te ondersteunen op relatief zwakkere punten middels bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding, training in het leren ‘leren’ en passender lesmateriaal. Ook het versterken van het zelfbeeld (na een knauw door die eerste faalervaringen) kan van groot belang zijn. Verder is contact met ontwikkelingsgelijken heel belangrijk: (h)erkenning en jezelf kunnen zijn, je humor en interesses kunnen delen en je even niet aanpassen aan je omgeving. Zonder deze ondersteuning afstromen op basis van onvoldoendes brengt geen verbetering: in de nieuwe omgeving beschikt de leerling nog steeds niet over de benodigde vaardigheden en blijft deze incompetent, óf redt het net maar is volkomen de aansluiting met de stof en omgeving kwijtgeraakt.