Hoogbegaafde kinderen en volwassenen moeten drempels nemen

Over het verschijnsel hoogbegaafdheid bestaat nog veel onbegrip. Niet met alle hoogbegaafden gaat het namelijk automatisch goed. In tegendeel zelfs: een heel aantal van hen, volwassenen en (soms nog heel jonge) kinderen, kampt met problemen op mentaal en sociaal gebied. Hoe het komt dat iemand die zeer intelligent is, niet kan functioneren binnen allerlei maatschappelijke verbanden is lang een raadsel geweest. De laatste decennia is echter steeds meer kennis verzameld over de mechanismen die ertoe leiden dat hoogbegaafden soms onderpresteren, gedeprimeerd raken of te maken krijgen met andere (ernstige) klachten van psychische en lichamelijke aard. Zonder adequate begeleiding zetten deze klachten zich vanuit de jeugd soms door tot in de volwassenheid. Inzicht in de diverse processen die spelen rond het ‘hoogbegaafd-zijn’, maakt het mogelijk ontwikkelingsproblemen vroegtijdig te herkennen en hulpvragen doelgericht te begeleiden. Voor begaafde volwassenen kan het een hele opluchting zijn herkenning te vinden in de signalen en kennis te nemen van de mechanismen die er bij hen toe geleid hebben dat ze niet goed functioneren.

Binnen de verschillende subkopjes onder ‘Hoogbegaafdheid’ vindt u aanvullende informatie over signalering per leeftijdscategorie.

Wat is nu eigenlijk hoogbegaafdheid?

Er zijn verschillende definities van hoogbegaafdheid in omloop, en ook in de wetenschappelijke literatuur is hierover geen eenduidige mening. Allerhande modellen proberen de verschillende factoren die een rol spelen bij begaafdheid in beeld te brengen, op meer of minder complexe manier. In de meeste modellen speelt ‘intelligentie’ echter wel een centrale en cruciale rol. Daarnaast bestaan dan verschillende zijnskenmerken die maken dat iemand niet alleen hoogintelligent, maar hoogbegaafd wordt beschouwd. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan een sterk rechtvaardigheidsgevoel, grote behoefte aan autonomie, intense (emotie)beleving (sensitiviteit), kritische instelling en neiging tot perfectionisme en daarmee soms ook juist faalangstigheid. De modellen benoemen ook persoonlijkheids- en omgevingskarakteristieken die meebepalen op welk terrein en uiteindelijk niveau de hoogbegaafdheid tot uiting komt. Onderstaand worden enkele van deze toonaangevende wetenschappelijke modellen toegelicht, in het kader van hun relevantie binnen onze praktijkvisie.

Rondom de intelligentie, het IQ, wordt soms wel en soms niet een absolute cijfermatige grens gesteld (bijvoorbeeld, het IQ moet tenminste bovengemiddeld zijn). Binnen HIQ volgen wij de theorie dat hoogbegaafden cognitieve capaciteiten hebben die niet alleen bovengemiddeld zijn, maar tweemaal zo ‘positief afwijkend’ zijn van het gemiddelde. Dit houdt in een IQ hoger dan 130, gemeten middels intelligentieonderzoek. Daarmee is 2 à 3 procent van de bevolking hoogintelligent of hoogbegaafd.

Ontwikkelingsvoorsprong

Hoogbegaafdheid is aangeboren, kinderen reageren vaak al vanaf het eerste begin ‘anders’ op de wereld om hen heen. Ook lijkt er een duidelijke genetische component te spelen; vaak komt de begaafdheid ook bij ouder(s) of broertjes en zusjes voor. Dat hóeft echter niet. Bij jonge kinderen wordt gesproken over een ‘ontwikkelingsvoorsprong’, omdat peuters en kleuters zich nog in sprongetjes ontwikkelen. Ze leren ineens één of enkele nieuwe vaardigheden, maar staan daarna ook rustig weer een tijdje stil in ontwikkeling. Een daadwerkelijke voorsprong is daarmee moeilijker in een momentopname te vangen en moet meer gebaseerd worden op het totaalplaatje vanaf de geboorte. Toch wordt, bijvoorbeeld voor toelating tot bepaalde zorg of onderwijstypes, soms al op de kleuterleeftijd onderzocht of die voorsprong vast te stellen is. Vanaf de leeftijd van 6 à 7 jaar kun je middels onderzoek hoogbegaafdheid vaststellen.

Meerfactorenmodel

Een van de meest eenvoudige maar veelomvattende modellen is het triadisch interdepentiemodel (meerfactorenmodel) van Renzulli en Mönks (1985). Renzulli stelde dat naast een hoog IQ (>130) ook creërend denkvermogen en motivatie aanwezig moeten zijn om van hoogbegaafdheid te kunnen spreken. Mönks voegde daar de omgevingsvariabelen ‘school’, ‘gezin’ en ‘ontwikkelingsgelijken’ aan toe. Zonder de omgevingsfactoren in de juiste balans kunnen de motivatie en het creërend denkvermogen dermate aangetast worden dat zij niet meer goed tot hun recht komen.

Het woord motivatie kent heel verschillende manieren van uitleggen. Het zou kunnen impliceren dat hoogbegaafden niet langer begaafd zijn als ze ‘ergens geen zin in hebben’. In het Engels gebruikte Renzulli doorgaans het woord ’task commitment’, wat in het Nederlands de misschien betere vertaling ’taaktoewijding’ zou hebben opgeleverd. Bedoeld wordt dat begaafden een bepaalde taaktoewijding, focus of volharding moeten hebben, om samen met het creatieve ‘out of the box’ denken en hun hoge cognitieve capaciteiten hun potentieel te kunnen bereiken.

De visie (en daarmee ook het logo) van HIQ vindt zijn oorsprong grotendeels in dit veelzeggende model; de omgevingsfactoren gezin/opvoeding, school en ontwikkelingsgelijken zijn belangrijke aandachtsgebieden die bijdragen aan een evenwichtige ontwikkeling van een hoogbegaafd mens. Hierdoor kan zijn of haar potentie het best tot zijn recht komen.

Zijnsluik

De zijnskenmerken, die naast het leren en denken van begaafden de laatste jaren steeds meer aandacht hebben gekregen, zijn door de Vlaamse Kieboom (2007) in een zogenaamd ‘zijnsluik’ opgenomen. Zij benoemt een aantal persoonlijkheidskenmerken die niet ‘uniek’ zijn, maar bij begaafden wel een cruciale rol spelen in zowel het ontstaan van eventuele hulpvragen als het vormgeven van hun begeleiding.

In begeleiding van de begaafde is het belangrijk gebleken dat de zijnskenmerken begrepen worden in het licht van de begaafdheid, zodat deze niet toegeschreven worden aan een andere oorzaak, of ‘verwaarloosd’ worden in het proces van begeleiden van de hulpvraag. Dit maakt kennis en begrip van begaafdheid een sterk bepalende factor in een behandel- of begeleidingsrelatie.

Delphi model

Een groep Nederlandse en Vlaamse experts op het gebied van hoogbegaafdheid kwam in 2007 samen om tot een gezamenlijke positieve en inclusieve definitie van begaafdheid te komen. Hierin krijgen cognitie, persoonlijkheidskenmerken en sensitiviteit een (hoofd)rol. Zij vatten dit model als volgt in woorden:

Een hoogbegaafde is een snelle en slimme denker, die complexe zaken aankan. Autonoom, nieuwsgierig en gedreven van aard. Een sensitief en emotioneel mens, intens levend. Hij of zij schept plezier in creëren.”